1
Het gekke is dat we het licht nog het meeste missen. Dat had ik niet verwacht, ik ben informaticus, en in mijn ogen (NB de beeldspraak: in mijn ogen!) is licht slechts een drager van informatie. Het gaat uiteindelijk om de informatie. Mensen zijn denkers, dacht ik, en denkers hebben behoefte aan informatie. We willen elkaar informeren, ideeen uitwisselen, we willen communiceren. Dat kan met licht. Het gaat zelfs bijzonder goed en gemakkelijk met licht. Maar het hoeft niet. Een vriend van mij is blind vanaf zijn geboorte, hij heeft er geen seconde van zijn leven last van gehad dat bij hem het licht altijd uit is. Licht is bijzaak, een middel om een doel te bereiken.
Dacht ik.
Maar nu we al een half jaar zonder electriciteit zitten merk ik dat ik het licht het meeste mis. Ik kan er ook eigenlijk niet meer goed tegen, ik zat op het randje van waanzin. Vandaar dat ik dit dagboek begonnen ben. Ik schrijft alleen 's nachts, op papier, met een potlood, en de knijpkat van mijn vader. Wie heeft er in godsnaam nog een knijpkat? Mijn vader! Ik hou van hem, moge hij rusten in zijn graf, hij heeft het ding niet meer nodig. Ik schrijf met rechts en knijp met links. Zo krijg ik nu een muisarm met de hand waarmee je niet schrijft. Of liever gezegd, een kat-arm. Maar dat is overeenkomstig het werkelijke leven, het leven van vroeger, toen de fysieke wereld nog de echte wereld was: je werkt, fysiek, om vervolgens te kunnen denken in je vrije tijd. Vrije tijd is voor de geest, werken is voor het lichaam. Dus is het niet meer dan logisch dat de hand waarmee je niet schrijft (schrijven is immers niets anders dan denken op papier), het echte werk doet. Werken is fysieke voorwaarden scheppen. Al het andere is geen werken. Wat is dat toch voor een rare tijd geweest, de laatste vijftig jaar, dat we dachten dat denken ook een vorm van werken was? Dat mensen pijn kregen in de drie vingers en duim van hun rechterhand, omdat ze enkel nog met 1 hand bewogen, de hele dag door? Dat alle fysieke voorwaarden blijkbaar al geschapen waren (door wie? er moet toch ergens werk verricht zijn, opdat wij ons enkel nog over muisarmen hoefden te bekommeren?). Dat je alleen nog maar je brein hoefde te laten kraken, en dat je dan thuis kwam en zei: goh ik heb zo hard gewerkt vandaag (ik krijg er een muisarm van)?
Eigenlijk mag ik de knijpkat niet gebruiken. Marieke en Johannes zijn tegen, stel dat het ding kapot gaat. Die knijpkat is onze talisman, ons wapen tegen de donkere nacht. Maar ik moet wel, want ik kom de nachten anders niet meer door. De weinige kaarsen die we nog hebben zijn goud waard, die bewaren we voor noodgevallen.
De nachten zijn lang, en ze worden alleen maar langer. Gisterennacht heb ik urenlang in een hoekje van de kamer gezeten, rillend, doodsbang. Mijn hoofd tegen het raam dat op het oosten uitkijkt - wat blij was ik toen ik ook maar een zweem van een suggestie van een horizon meende te ontwaren. Weer een nacht doorgekomen. Nu schrijf ik. Dat helpt wel iets. Ik schrijf dat ik hoop dat de dag snel aan zal breken en ik hoop het terwijl ik het schrijf. Laat de dag aanbreken. Laat de dag aanbreken. Laat de...
Dat het nu winter is maakt het er ook niet beter op. Toen de electriciteit uitviel, in juli, maakte men zich veel minder druk dan nu. Mensen zijn zo kortzichtig. Ik zie onze buurman nog lachend zijn noodaggregaat aanzwengelen. Drie dagen al later kwam er geen benzine meer aanvaren. Kwam er sowieso geen nieuws meer van de wal. Maar goed, wie had dan ook ooit gedacht dat het zo lang zou duren? Een half jaar geen electriciteit, dat is, nee dat was, ondenkbaar.
O ik zou op dit moment een moord doen om mijn computer weer op te kunnen starten en 's avonds na het vallen van de duisternis naar mijn beeldscherm te kunnen turen. Niet om er iets mee te doen, het interesseert me niet of er een programma draait of dat de pixels van mijn scherm weer de foto van mijn zoon tevoorschijn toveren, zoals ze vroeger, hoor mij ik spreek al van vroeger, zoals ze vroeger zo achteloos konden. Nee, dat interesseert me niets. Liever niet, liever zo min mogelijk informatie op mijn scherm: laat alle pixels maar hetzelfde doen, namelijk zo fel mogelijk licht uitstralen. Een groot vierkant wit scherm, dat is waar ik naar verlang, waar ik naar hunker.
Vandaag is weer een druilerige dag. Het regent al drie weken. Dat doet het de laatste tien jaar altijd in de winter, de Hollandse winters zijn regenachtige donkere klotewinters geworden. In het begin van de eeuw, de 21e eeuw dus, kon het nog wel eens sneeuwen of zelfs vriezen, dan had je meestal een heldere hemel met een prachtige zon.
Zon waar ben je! Ik moet mezelf niet zo martelen met deze gedachten. Ik lijk wel zo'n gevangene die ze al een week geen eten hebben gegeven en die dan de hele dag zit te de meest vette en overdadige feestmaaltijden zit te fantaseren. Zo wordt het alleen maar erger.
Laat ik in plaats daarvan kort verslag doen van de gebeurtenissen sinds 14 juli, toen de stroom uitviel.
Mensen die dit lezen vragen zich wellicht af hoe het uberhaubt mogelijk is dat de stroom uit valt en dat die stroom dan gewoon niet wordt aangesloten, een half jaar lang niet. Het is nog gekker. We weten namelijk niet eens wat de oorzaak is. Dat komt, er is geen enkele communicatie mogelijk tussen ons, hier op het eiland, en het vasteland.
Het zal met terrorisme te maken hebben, uiteraard. Of het de moslims zijn, of een andere radicale groepering, ik weet het niet. Maar het is onrustig op het vasteland. In de eerste weken na de uitval zijn er enkele reddingssloepen langsgekomen en daar zijn de meeste eilanders toen mee meegegaan. Wij zijn gebleven, wat ik in de chaos zo kon tellen waren 30 mannen en vrouwen, en een stuk of wat klein grut. Twaalf van ons zijn in de maanden daarna in boten vertrokken, op verkenning zogezegd, want we hadden werkelijk geen idee meer wat er nu aan de hand was, en hoelang het nog zou duren. We wisten niet eens of het oorlog was of wat ook. Geen van hen is teruggekeerd. Ebbe Wieringa was de laatste, dat is al weer maanden geleden. Hij vertrok in een te kleine boot maar we hadden geen andere boot meer behalve Gieljan's kano. Ik zei nog ga met Eb - ik dorste daarbij geen grappen over zijn naam te maken, het was er de stemming niet voor. Ebbe ging niet met Eb, want er was een gerucht, waar het vandaan kwam weet ik niet, dat er haast was om nog die dag aan vasteland te gaan. Razzia's, een inval vanuit het noorden, schepen, er waren zoveel verhalen in die eerste maanden. Nu is het hier al weer zolang stil. Waar het feitelijk op neerkomt: we durven niet meer. We zijn ook maar met zo weinig.
Het gekke is, er is nooit iemand gekomen. Geen enkele boot, geen vliegtuig, niets. Maar hoe zou dat ook kunnen, alle olie-industrie is natuurlijk al tijden geleden stil komen te liggen. Ze zouden kunnen roeien, maar wie weet is er daar niemand die weet dat wij er zijn. Dat dit eiland er is. Stel dat alle hollanders uitgemoord zijn in de dorpen aan wal, wie zou ze dat dan nog moeten vertellen?
Als de avond valt kruipen we allemaal als bange ratten bij elkaar. Het is niet te geloven hoeveel invloed kunstmatig licht heeft op ons geestelijk gestel. Dat besef je je niet, als het vanzelfsprekend is. Maar als het maar lang genoeg donker is, gaan er diepe verborgen sluizen in het brein open en komt de hele bliksemse oer-rotzooi zonder mededogen weer naar buiten. De angst is onbeschrijfelijk. Ik bedoel, waar kunnen we bang voor zijn? Er is hier niemand, alleen Peter, Marieke, Johannes, zijn dochter Myra en ik. Maar we barricaderen de deuren, we slapen met knuppels onder onze kussens, er is altijd een wacht en de wacht houdt een vuur gaande. Tot de laatste braamstruik door ons uit de duinen gerukt is, want anders zijn we overgeleverd aan het donker. Kijk, we zijn helemaal niet voor *iets* bang, we zijn juist bang voor het *niets*, voor het zwarte gat dat je omringt in de nacht. Scheen er maar een maan, of waren er maar sterren, maar het is hier altijd zo klerebewolkt en het regent maar. Die regen is haast nog erger dan die duisternis. Nee die duisternis is het ergste! En dan die regen.
We zijn holemensen geworden. Of nee, we blijken gewoon die holemensen te zijn die we altijd al waren. Een dun schilletje, een uiterst dun schilletje beschaving werd ondersteund, overeind gehouden, door enorme hoeveelheden kunstmatig licht. Door TL-buizen, gloeilampen, lampen in huizen, treinen, lantaarnpalen in straten; door de enorme 1000 watt lichtbakken in stadions en op vliegvelden, door eindeloze rijen fel-verlichte schermen van laptops, mobiele telefoons, reiswekkers; zelfs door kleine rode ledjes op onze wasmachines, magnetrons, stereotorens. Het licht gaf ons de illusie beschaafde mensen te zijn. Mensen die bezig waren met ideeen. Verlicht, heette dat, niet voor niets. Maar niets is minder waar. Het zat niet in ons. Wij waren niet verlicht, niet van binnen. Wij werden belicht, slechts van de buitenkant, voor zolang het duurde, een schijnwerkelijkheid.
Het flakkerende vuur in een gloeiend stuk hout toont ons onze ware aard: de rauwe werkelijkheid van de oer-angst, die in ons leeft. Plato had ongelijk: de schaduwen zijn de echte mensen.
Eindelijk, in het oosten zie ik een streep, of is het een suggestie van een streep? De nacht is bijna ten einde. Het zal nu snel licht worden.
4 opmerkingen:
Margaret Atwood beware!
Veelbelovend !!
Benieuwd naar wat er gaat volgen!
Ik ook!
Een reactie posten