Ik zou jullie graag willen vertellen hoe ik Patiënt werd. Het is geen leuk verhaal, en sommigen van jullie zullen het misschien met afgrijzen lezen, of halverwege afhaken. Sommige verhalen echter, hoe vreselijk ook, moeten verteld worden. Dit is zo'n verhaal.
Het begon allemaal op een donderdag, toen ik mij met Mirjam samen meldde bij afdeling 1a van het Diaconessenhuis, in Utrecht...
De verpleegkundige, een kleine blonde vrouw, vroeg of ik zenuwachtig was. We stonden naast mijn bed. Althans, het bed dat mijn bed zou worden. Er was geen stoel, en dat bed vond ik ook maar een beetje raar, dus we hingen zo’n beetje rond dat bed terwijl ze de procedure uitlegde. Ik zat er half op, mijn jas nog aan. Ik gaf me niet zomaar gewonnen! Mijn rugzak had ik nog om, ik kon altijd nog weg, ik kon hier gewoon weglopen, ik was hier immers ook gewoon binnenkomen wandelen, nietwaar? Als ik drie stappen nam was ik de gang weer op. No worries.
Toen kwam ze met de pillen. Ze had van te voren alvast twee paracetammolletjes voor de pijn na de operatie, zei ze. Klonk redelijk. En dan had ze nog een pijnstiller, een gele capsule van een mij onbekend merk, Caraxisxiex of zoiets, wellicht een goedkope partij Russische druggs die nog op moest.
Goed, of ik zenuwachtig was dus. Ik zei dat ik ‘een beetje zenuwachtig was’. (Natuurlijk ben ik zenuwachtig!). Ah, zei ze. Dan heb ik ook nog een tabletje valium voor je. Daar wordt je rustig van. Goed, ik dacht, ok, wat maakt het ook uit, ik slik al die pillen. Fatale fout, zo zou later blijken.
Ik nam de pillen, kreeg een beker met water aangereikt, slikte de pillen, en zette het kopje naast mijn bed. Nee, naast het bed, waar ik op zat. Niet mij bed. Mijn bed staat thuis. Goed. Ok. Check.
De verpleegkundige zei dat ik me uit moest kleden en in bed moest gaan liggen. In bed liggen? Ik was toch niet ziek? Ik was net zelf naar het ziekenhuis gekomen, had nog formulieren ingevuld, op een bankje gezeten, de trap opgelopen? In bed liggen? Zonder dat ik het gemerkt had was er nu een tweede verpleegkundige verschenen. Een lange magere, haar zwarte haar in een strenge knoet gestoken. Ze had een superieur lachje op haar smoel staan. En ik zag direct dat ze, tactisch, tussen mij en de deur was gaan staan. En ik had die pillen al geslikt. Kon ik nog door het raam? Volgens mij zat ik op de eerste verdieping, een sprong moest mogelijk zijn, als er grote struiken onder stonden: stonden er niet altijd rodondendrons om ziekenhuizen? Ik probeerde vanuit mijn ooghoeken te zien of de toppen van de rodondendrons te zien waren. ‘Rustig maar’, zei de eerste. ‘de valium gaat zo werken’. De verpleegkundigen keken ogenschijnlijk vriendelijk, maar hun glimlach was duidelijk professioneel geboetseerd, een resultaat van jarenlange training. ’s Avonds zouden ze thuiskomen, hun witte kleren uittrekken, voor de spiegel gaan staan en die glimlach van hun gezicht trekken en in een bakje leggen, zoals een bejaarde vrouw haar kunstgebit. In hun ogen las ik slechts één ondubbelzinnige boodschap: ik was geen mens meer, ik was slechts een van de vele onderdelen van hun lange werkdag geworden. “Een toncillitis op zaal 4”. Zou ik met deze vrouwen dan geen gesprekje kunnen voeren, van mens tot mens, gewoon op straat, over het weer? Natuurlijk, maar niet nu! Niet hier. Nu niet meer!
Mirjam stond er hulpeloos bij; ze keek me enigszins schuldbewust in de ogen, alsof ze wilde zeggen: je weet dat ik je hier niet verder kan helpen, dat ik er ook niets aan kan doen: zij had mijn transformatie kennelijk al geaccepteerd, voor haar was ik al patiënt. Ik was duidelijk overgeleverd aan deze verpleegvampieren. Ik trok behoedzaam mijn kleren uit. Ik kreeg een blauw soort schort aan dat met drukknoopjes vast moest, maar achterop was er slechts een drukknoopje, in mijn nek. Zo kon er altijd gemakkelijk een dolk in mijn rug gestoken worden. Mijn onderbroek werd ingeruild voor een netkousen gaasje met drie gaten. De verpleegkundigden grijnsden vals. Mirjam zag de kwaadaardigheid niet eens, verblind als ze was door de uiterlijke vorm van deze situatie, die voor een buitenstaander immers zo onschuldig leek. In een onderbroek als deze kon ik moeilijk in de kamer blijven staan, laat staan de gang op rennen of via het raam naar buiten. Ik gaf me gewonnen, en ging zitten op mijn bed – het bed; mijn bed. ‘Ga maar onder de dekens, het kan koud zijn op de gang’, zei de lange. Onder de dekens? Waarom? Ik zou er zo dadelijk toch weer uit moeten, voor de operatie? En wie was er in godsnaam verantwoordelijk voor de temperatuur op de gang van een ziekenhuis, dat het er blijkbaar zo koud was, dat een patiënt er zonder dekens niet overheen zou kunnen? Ik ging onder de dekens liggen. Stap voor stap voltrok zich de transformatie.
De lange dunne en de kleine blonde reden me de kamer uit en begonnen door gangen en corridors te manouvreren, onderwijl collegiale praatjes aanknopend met voorbijschietend personeel. Toeschouwers zagen niet mij, doch enkel mijn veronderstelde ziekte. Zijn been? Zijn arm? Intern? Misschien zelfs een hersentumor? Je kon het niet aan hem zien, aan de buitenkant. Zag jij bloed? Nee, geen bloed. Geen verband ook. Zal wel intern zijn. Hersentumor dan toch? Hij is te jong voor de prostaat, nietwaar?
Ik bestond slechts nog als een wormvormig aanhangsel van het rijdende ziekenhuisbed.
In een laatste wanhoopspoging probeerde ik mezelf nog te redden met de argumentatie dat ik nu nog niet ziek was, alleen maar na de operatie? Ik kan nu toch nog wel lopen? Ik kan toch wel meehelpen dit bed naar de operatiezaal te brengen? Ik ben hier toch ook binnenkomen lopen? Ik ben vanochtend toch gewoon opgestaan? Waarom zit ik in dit bed? De lange dunne stiet een schorre lach uit en de kleine blonde speelde nu haar laatste troef: “Je hebt valium gehad. Dan is het niet verantwoord om te lopen. Je zou kunnen vallen. Het is beter dat je in het bed blijft zitten”. Ik was verloren.
Het bed werd geparkeerd in een kelder behangen met vleeshaken. Af en toe kwam er door grote klapdeuren een bed binnengerold met daarin een kreunende, aan gruzelementen geslagen massa, in een blauw hesje, vol met slangen en plakkers. Zelfs ik zag daarin geen mens meer. Ik zag bedden met hoopjes ellende. Een zware brom zoemde door de duistere kelder. In de verte zweefden enkele vampieren rond een slecht verlichte glazen kamer. Ze bekeken foto’s van een personeelsuitje. De brom nestelde zich diep in mijn maag. De valium begon te werken.
Ik was in het vagevuur. Mijn maag kromp samen op het ritme van de stampende ketels zwavelzuur. Achter de klapdeuren meende ik de schaduwen van helse vlammen te ontwaren. Het werd steeds warmer, het zweet droop over mijn hoofd, mijn armen, mijn hele lichaam. Een bonkende migraine maakte zich van mij meester, dwars door de valium en de Russische narcotica heen. Out of focus, en met een naar rechts weggezakte horizon, zag ik vagelijk nog hoe twee groene buitenaardse wezens op zwarte klompen op me af kwamen lopen. Of waren dat bokkepoten? Zag ik daar een staart?
Een akelige lach deed me nog eenmaal opschrikken. “Mijnheer van Dijk?.... Mooi zo. U bent de laatste vandaag...”
Dit blog is verhuist: www.jellevandijk.org
donderdag, augustus 18, 2005
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
Hee Jelle, je laat me wel schrikken hoor! Er is toch niks ernstigs? Alleen maar je amandelen laten knippen (ofzo hoop ik)?
Beterschap,
Marieke
Wauw....kan ik je contracteren voor Huisarts en Wetenschap? Serie literatuur en geneeskunde.
Wat valium en het ziekenhuis met je kunnen doen, en dan heb je het alleen nog maar over de verpleegkundigen gehad. Hoe zat het met die dokters?
Henriëtte
We want more! Wauw man.. En hoe is het nu dan met je?
Ik denk dat jij een heel boek kunt schrijven over de gehele (inclusief valiumtrip) o-pe-ra-tie, waarvan ik dan graag als proeflezer fungeer.
Komt dat BOEK dan toch nog uit De Jongen?!!
Heb er wel van genoten zo middenin mijn vrijdagmiddagsebijnaweekendgevoel.
En ben ook wel erg benieuwd naar de Operatiezaal (nog meegekregen?), de ijsjes? (krijg je die ook nog als je Groot bent?) etc.
Alice
Hey Jelle,
Goeie pillen heb je gekregen zeg. Ga je lekker van schrijven. Ben je al weer een beetje op aarde? Of bewegen de muren nog een beetje?
Goed dat je kan schrijven. Praten is vast pijnlijker. Beterschap!
Sander
Hoi Jelle,
Fijn stukje tekst! De opmaat voor een boek zou ik zeggen. Ik heb een recensie geschreven van een film, over Afrika en als je die hebt gezien dan weet je dat de hel niet in het diaconessenhuis is maar rond het Victoriameer. zie http://www.kennislink.nl/web/show?id=136116
groet,
Tycho
Een reactie posten